Het zijn dunne, platte, ovale tot licht driehoekige schelpen. Ze zijn meestal ongelijkzijdig: aan de achterzijde vaak korter en iets naar recht gebogen. Bij veel soorten is de rechterklep iets groter en wat boller. Het oppervlak van de schelpen vertoont een concentrische sculptuur of is glad, soms met dwarsgroeven of een andere radiaire sculptuur. Ze vertonen vaak bonte kleuren en patronen.
Tellinen graven zich ondiep in in fijne, slikkige zand- of modderbodems. Veel soorten liggen onder het bodemoppervlak op de linkerzijde en tasten met lange of kortere, al dan niet van elkaar gescheiden sifons het bodemoppervlak af naar voedseldeeltjes. |