De wulk (Buccinum undatum) is een in zee levende kieuwslak. Het is een van de grootste huisjesslaksoorten uit de Noordzee. Slechts de noordhoren (Neptunea antiqua) is groter. Het dier behaald een 11 cm hoogte en 7 cm breedte.
De wulk heeft een kegelvormige schelp die hoger dan breed is en naar boven uitloopt in een tamelijk spitse apex. Er zijn 6-8 bolle windingen met een diepe sutuur ertussen.
De wulk is zowel carnivoor als aaseter. De soort prefereert echter bovenal borstelwormen (Polychaeta), vooral de schelpkokerworm (Lanice conchilega). Kleine levende zeedieren, zoals tweekleppigen, (vooral kokkels), worden gegeten door een gaatje in de schelp te boren om de sluitspieren te kunnen openen. Als dat is gelukt, kan de schelp worden leeggegeten. Kreeftachtigen worden ook gegeten.
Als het dier niet naar voedsel zoekt, zit het vaak ingegraven onder het zand. Wanneer de schelp van een wulk in beslag wordt genomen door een heremietkreeft vestigt zich vaak een kolonie zeerasp op de schelp die hem dan helemaal bedekt. Aan de onderzijde is dan een kale plek omdat dit deel over de bodem schuurt tijdens de wandeling van de kreeft.
Bij goede levensomstandigheden kan de schelphoogte groter dan 12 centimeter worden. Deze exemplaren zijn waarschijnlijk 20 tot 30 jaar oud. De wulk komt beneden de getijdenzone voor en leeft tot ongeveer 100 meter waterdiepte. Er zijn echter ook waarnemingen van levende dieren op diepten tot 1200 meter.
De dieren houden zich het liefst op op zachte modderbodems en tolereren lage zoutgehalten tot ongeveer 15‰ (totaal zoutgehalte).
|