Kaneel heeft een zoete en houtachtige smaak met een licht vleugje citroen en zijn kruidige smaak wordt vaak vergeleken met de sterke stoot van kruidnagel.
Deze plant kan (evenals veel andere tropische boomsoorten) als kamerplant gehouden worden en eventueel ‘s zomers naar buiten op een halfschaduwplek.
Kaneel is een in de keuken gebruikte specerij. Het bestaat uit de binnenbast van de scheuten van de kaneelboom. Er bestaan meer soorten binnen dit geslacht, de belangrijkste zijn de Burmaanse Kaneel (C. burmanii) en de Cassia of Kassie (C. aromaticum).
Cassia is wat branderiger en zoeter dan Ceylonkaneel. Kaneel wordt in stokjes verkocht. Het kaneelpoeder dat in de keuken wordt gebruikt bestaat meestal uit gemalen Cassia waar soms wat gemalen (echte) kaneel aan toegevoegd is.
De kaneelboom groeit vooral in Sri Lanka, maar ook op Java, in Brazilië en Egypte. De kaneelboom groeit alleen in een tropisch klimaat, en dan het liefst aan de kust. De struik wordt twee tot drie maal per jaar gesnoeid, en daarbij laag gehouden. Van de 2 meter lange scheuten van ongeveer anderhalf jaar oud wordt de bast verwijderd. In kokosmatten gerold vindt fermentatie van de bast plaats. Daarna wordt de schors en de middenbast verwijderd. De dunne binnenste bast blijft over. Die rolt zich vanzelf op. Daarna worden de rolletjes gedroogd. Bij het drogen verkleuren de stengels naar de typische geelbruine kleur.
|